
The Upanishads say: it's moving, but it's still. It's far away, and it's near. And it says it like this because it's not possible to pin down the experience of existing.
Being able to sing about the inner experience — which seems to be mostly the songs that come through me — they're an expression of gratitude for the beauty of this creation. And they're also an expression of the inner experience of existing.
It is a gift. It's not there all the time, but it comes into the silence. The songs come, and when they come, there's even more of a sense of being alone, but not alone at the same time.
And I feel very honoured that songs come, because I don't ask them to come. They just come. And I feel like when children are born, they just come, and they have a purpose to fulfil.
We all have something to offer. Even if you think you don't have anything to offer, your birth is so purposeful. Every single thing has a purpose, has a place.
I just have to keep turning up to be able to let the songs come through. And keeping turning up means, for me right now — at this stage of this journey, at this stage of evolution — being so completely and totally, viscerally, subtly present, is the closest word I can describe. But so open.
Every woman is a mother. And I feel there are many ways to give birth. And every song is conceived, and it enters the womb, and it's written and it grows, and then it enters the world.
And once the song has entered the world, it has a life of its own, and it goes wherever it needs to go. But I need to be empty, and I can't go to sleep. Empty to be filled, empty to be filled.
And I can't sleep. I can't forget. I keep coming back.
I keep coming back to the song. No relation with anything else can be genuine if I haven't first come to that relation with myself. From that aloneness, there's no attachment to what's coming on the path.
I don't need to fix people or keep them, or fix things or keep things. Sometimes it might seem scary, but it's actually the opposite of that when it comes to the aloneness, because in the listening — which is the state of being alone — everything is there with you. And when I learn to love being alone, a dance starts from there, a very beautiful dance.
It is a big mystery. People love a mystery, so therefore why would I not love the mystery that is this existence — being alone with myself, deeper and deeper, layer by layer. And as soon as I think, I forget.
And as soon as I fix or know anything, I'm lost. But when I don't think, when I don't know, I'm dancing in the mystery. And it is very beautiful.
It's so beautiful, that's why tears come. Tears come naturally for many reasons — with emotions and grief and loss — but tears come from great beauty and the mystery.
ॐ
De Upanishads zeggen: het beweegt, maar het is stil. Het is ver weg, en het is nabij. En ze zeggen het op deze manier, omdat het niet mogelijk is de ervaring van het bestaan vast te pinnen.
In staat zijn om te zingen over de innerlijke ervaring — wat, zo lijkt het, vooral de liederen zijn die door mij heen komen — ze zijn een uitdrukking van dankbaarheid voor de schoonheid van deze schepping. En ze zijn ook een uitdrukking van de innerlijke ervaring van het bestaan.
Het is een gave. Het is niet de hele tijd aanwezig, maar het komt in de stilte. De liederen komen, en wanneer ze komen, is er nog meer een gevoel van alleen zijn, maar tegelijkertijd niet alleen.
En ik voel me zeer vereerd dat liederen komen, want ik vraag ze niet om te komen. Ze komen gewoon. En ik voel dat het, wanneer kinderen worden geboren, net zo is: ze komen gewoon, en ze hebben een doel te vervullen.
We hebben allemaal iets te bieden. Zelfs als je denkt dat je niets te bieden hebt, is je geboorte zo doelgericht. Elk afzonderlijk ding heeft een doel, heeft een plek.
Ik hoef alleen maar te blijven verschijnen, om de liederen door me heen te kunnen laten komen. En blijven verschijnen betekent voor mij, op dit moment — in deze fase van deze reis, in deze fase van evolutie — zo volledig en totaal, lichamelijk en subtiel aanwezig zijn, is het dichtstbijzijnde woord dat ik kan vinden. Maar zó open.
Elke vrouw is een moeder. En ik voel dat er vele manieren zijn om te baren. En elk lied wordt verwekt, en het komt in de schoot, en het wordt geschreven en het groeit, en dan komt het de wereld binnen.
En zodra het lied de wereld is binnengekomen, heeft het een eigen leven, en gaat het waarheen het moet gaan. Maar ik moet leeg zijn, en ik kan niet gaan slapen. Leeg om gevuld te worden, leeg om gevuld te worden.
En ik kan niet slapen. Ik kan niet vergeten. Ik kom steeds terug.
Ik kom steeds terug naar het lied. Geen enkele relatie met iets anders kan werkelijk zijn als ik niet eerst tot die relatie met mezelf ben gekomen. Vanuit die alleenheid is er geen gehechtheid aan wat er op het pad verschijnt.
Ik hoef mensen niet te repareren of vast te houden, of dingen te repareren of vast te houden. Soms lijkt het misschien beangstigend, maar het is eigenlijk het tegenovergestelde wanneer het gaat om de alleenheid, want in het luisteren — dat de staat van alleen zijn is — is alles bij je. En wanneer ik leer van het alleen zijn te houden, ontstaat er van daaruit een dans, een heel mooie dans.
Het is een groot mysterie. Mensen houden van een mysterie, dus waarom zou ik dan niet houden van het mysterie dat dit bestaan is — alleen zijn met mezelf, dieper en dieper, laag na laag. En zodra ik denk, vergeet ik.
En zodra ik iets vastzet of weet, ben ik verloren. Maar wanneer ik niet denk, wanneer ik niet weet, dans ik in het mysterie. En het is heel mooi.
Het is zó mooi, daarom komen er tranen. Tranen komen vanzelf om vele redenen — door emoties en verdriet en verlies — maar tranen komen door grote schoonheid en het mysterie.


